woensdag 8 juli 2015

Van online naar offline en weer terug...

Met trots presenteer ik jullie het boek "Verantwoord werken aan veiligheid!" een initiatief van Stichting Register Docent Gevaarsbeheersing (SRDG).



Namens deze stichting ben ik als opleidingskundige de initiatiefnemer van (in eerste instantie) een open linkedin groep "Docent gevaarsbeheersing/Weerbaarheid"  en een gezamenlijk blog.

De linkedin groep telt inmiddels 212 leden en er wordt rijkelijk gediscussieerd over gevarieerde gevaarsbeheersing/weerbaarheid onderwerpen. Onze vakgroep kent vele verschillende doelgroepen en is daardoor een grote bron van kennis die we o.a. op deze manier met elkaar proberen te delen.


De schrijvers van een blog hebben extra tijd en energie gestoken in de verdieping op een bepaald onderwerp. Door de publicatie van dit boek laten wij hier onze waardering voor zien. Alle blogs van 2014 staan in dit boek.


De blogs worden in het boek afgewisseld door relevante en leerzame linkedin discussies uit onze groep.
In het boek zijn de discussies geanonimiseerd. Wij hechten er belang aan "de discussie de discussie te laten". Daarom is de tekst zoveel mogelijk gelijk gebleven.




Het boek is ingedeeld in drie delen/ hoofdstukken en is bedoeld voor docenten gevaarsbeheersing/weerbaarheid en natuurlijk alle andere geïnteresseerden:

  • Lesniveau;
  • Organisatie niveau;
  • Beschouwend niveau;
Achterin het boek vind je meer informatie over alle auteurs.


Tijdens de door SRDG georganiseerde masterclass op 13 juni 2015, mocht ik de eerste versie presenteren aan een aantal auteurs en het bestuur van de stichting.



Nu is het boek eindelijk voor iedereen verkrijgbaar via bol.com. Behalve via de link, kun je hem zoeken via de titel of het ISBN nr.: 9789402134087



Wij (SRDG) wensen je veel leesplezier!

Joost Verbrugge

vrijdag 15 mei 2015

Duurzaam Veilig: de rol van de fysieke omgeving in veiligheidsvraagstukken

In een wijk klagen bewoners over criminaliteit. In een winkelcentrum voelt het winkelende publiek zich onveilig. In een spreekkamer van een Sociale dienst ontstaat een ernstig agressie-incident.

Zo op het eerste gezicht zijn de drie genoemde situaties heel verschillend en van een heel verschillende orde zijn. Toch zou het kunnen zijn dat ze iets gemeen hebben. 

Dit gemeenschappelijk kenmerk speelt vaak mee in situaties van criminaliteit en agressieproblematiek maar wordt meestal onvoldoende onderkend. 

Het kenmerk is de rol die de fysieke omgeving speelt in het optreden van gewenst en ongewenst gedrag. Het gaat dan om de manier waarop een wijk, winkelcentrum of spreekkamer is ontworpen, ingericht en wordt gebruikt en beheerd. 

Al sinds de jaren ’60 van de vorige eeuw wordt door wetenschappers en mensen uit de praktijk van criminaliteitspreventie de link gelegd tussen optredende criminaliteit en agressie en de kwaliteit van de fysieke werk- en leefomgeving. 
Door meer aandacht te besteden aan het ontwerpen, inrichten en beheren van de fysieke omgeving kan veiligheid en veiligheidsbeleving duurzaam worden ontwikkeld.

In dit blog wil ik je een beetje vertrouwd maken met de term CPTED.

CPTED staat voor Crime Prevention Through Environmental Design, afgekort CPTED (spreek uit: Septed), vertaald naar het Nederlands: Sociaal veilig ontwerpen. Het is een discipline die zich richt op de relatie tussen omgeving en crimineel gedrag. 
De stelling die vanuit CPTED wordt gedaan is ‘Een goed ontwerp, een goede inrichting en een goed gebruik/beheer van de fysieke ruimte draagt bij aan het optreden van gewenst gebruikersgedrag en remt ongewenst gebruikersgedrag (lees: criminaliteit).’ Daarnaast richt CPTED zich niet alleen op het echt voorkomen van incidenten maar ook op het veiligheidsgevoel van mensen.

Niet altijd is namelijk een plek die veilig voelt ook echt veilig. En ook het omgekeerde geldt: Een omgeving is objectief gezien veilig maar mensen voelen zich er onveilig. De relatie tussen omgeving en veiligheidsgevoel is complex. Toch gelden er een aantal algemene kenmerken van de omgeving waarvan we weten dat de meeste mensen zich er onprettig bij voelen. Het zijn deze kenmerken die je probeert in het bouwen en inrichten van een plek te voorkomen. Een aantal van deze kenmerken zijn:

  • Stil/doods (afwezigheid van kunstmatige, menselijke en natuurlijke geluiden)
  • Donker (afwezigheid van lichtbronnen)
  • Schaduwwerking (prikkelt negatieve associaties bv. Denken dat er iemand in het donker staat terwijl 
  • het de schaduw is van een struik)
  • Je kunt er geen kant op, voel me ingesloten (geen mogelijkheid om te vluchten)
  • Onoverzichtelijk (onvoldoende zichtlijnen, kan niet goed zien wat er is of wie er is)
  • Slechte oriëntatie (weet niet precies waar ik ben en waar ik heen moet)
  • Sporen van ongewenste gebruikers (lege bierflesjes, spuiten, vernieling, graffiti)
  • Mensen die me niet aanstaan (hangjongeren, etnische groepen, voeltbalsupporters, etc.)
  • Weinig andere mensen in de buurt (verlaten; geen hulpmogelijkheid aanwezig)


Een plek, locatie, object met meerdere van deze kenmerken kan snel uitgroeien tot een ‘enge plek’. 

Wanneer mensen een plek gaan ervaren als een enge plek dan betekent dit vaak dat het volgende proces zijn intrede doet:
  • Mensen gaan steeds minder gebruik maken van deze plek (er treedt vermijding op)
  • Het gedrag van gebruikers op deze plek veranderd (gewenste gebruikers worden in hun gedrag onzekerder; ongewenste gebruikers worden versterkt in ongewenst gedrag)
  • Het eigenaarschap m.b.t. deze plek neemt af evenals de sociale controle (minder ‘ogen’ en minder betrokkenheid)
  • Minder zorg, aandacht en onderhoud (meer sporen van sociale onveiligheid)
Een negatieve spiraal treedt op!

Op welke plekken vinden we vaak deze kenmerken?
  • Donkere en verlaten plekken
  • groengebieden, afgelegen sportaccommodaties; braakliggende terreinen; kantoorgebieden; 
  • geïsoleerde loop- en fietsroutes; geïsoleerd gelegen haltes voor openbaar vervoer – tram, bus 
  • metro
  • Tunnels; viaducten en parkeergarages
  • Drukbezochte plaatsen/plekken waar door bepaalde groepen een dreiging van uitgaat
  • horecagelegenheid, stadion, station
  • Slecht onderhouden gebieden die sporen van verpaupering vertonen
  • leegstand van huizen, vervuiling, vandalisme, graffiti
  • Semiopenbare ruimte in grootschalige wooncomplexen
  • brandgangen; trappenhuizen; galerijen, bergruimten, openbare portieken
  • Wanneer er vraagstukken spelen rondom veiligheid en onveiligheid bekijk dan altijd of er in de vraag sprake is van bovenstaande locaties. Vaak speelt dit bijvoorbeeld in winkelcentra, flatcomplexen en bepaalde wijken. 


Wat is dan eigenlijk een goed ontwerp?

Een goed ontwerp is een ontwerp dat past bij de behoeften van de gebruikers. 

Wanneer een gemeentehuis zich huisvest in een monumentaal klooster is dat vanuit cultuur en historie misschien een goede keuze. 
Vanuit agressiepreventie en sociale veiligheid is dit waarschijnlijk een probleem. Het klooster is namelijk in zijn ontwerp nooit gebouwd op het aanbrengen van zichtlijnen en transparante materialen (voor sociale controle), en het aanleggen van korte aanlooproutes (voor snelle bijstand door een interventieteam). 

In het komen tot een goed ontwerp en een goede inrichting ga je altijd uit van de volgende vraag: Wat wil ik dat hier wel en niet gebeurt. De antwoorden die je geeft moeten op gedragsniveau worden bepaald. 

Wat wil dit zeggen? Stel je voor dat je op een station aangeeft dat je niet wilt dat er zwervers verblijven. Dit is termen van CPTED te algemeen. 
Wat je moet doen is aangeven dat je wilt dat personen bv. niet slapen op het perron. De banken waarop door zwervers kan worden gelegen hebben eigenlijk een ander doel namelijk zitten. Door de banken een ander ontwerp te geven (bv. met een beugel in het midden van de bank) herstel je de zitfunctie en maak je de ligfunctie onmogelijk. Zo stuur je in CPTED op gedragsdoelen. 

Vanuit CPTED zijn er verschillende uitgangspunten die je kunt betrekken in het komen tot een goed ontwerp en een goede inrichting van de ruimte. 
Hieronder vind je een overzicht van uitgangspunten. Het gaat op deze plek wat te ver om ieder uitgangspunt toe te lichten maar misschien geeft het totaal je een indruk van waar het in sociaal veilig ontwerpen om gaat.


  • Natuurlijk toezicht / Zien en
    gezien worden. 
  • Verlichtingsaspecten
  • Natuurlijke toegangscontrole; toegankelijkheid.
  • Eigenaarschap, identificatie (laten zien van wie de ruimte is) 
  • Scheiding tussen publiek en privaat 
  • ‘Broken windows’ / Waardecreatie; attractiviteit (schoon en heel) principe
  • ‘Signing’, oriëntatie en anticipatie.
  • Aanbrengen van communicatiemogelijkheden.
  • Versterken van de gewaarwording van aanwezigheid.
  • Bepalen en beheersen van de kritische massa / het juiste aantal (niet teveel en niet te weinig) gebruikers voor de betreffende ruimte.
  • Scheiden van conflicterende activiteiten
  • Plaats onveilige activiteiten op veilige locaties.
  • Plaats veilige activiteiten in (relatief) onveilige locaties.
  • Sturen van verkeersstromen.
  • ‘Design Against Crime’ ontwerpen voor gebruiksvoorwerpen.
  • Inzet geluid, licht, kleur, materiaal conform vastgesteld gedragsdoel.

Naast afspraken maken (wetgeving, beleid en procedures), vaardigheid vergroten (weerbaarheid, klantgericht communiceren, conflicthantering, agressiepreventie en geweldsbeheersing) en technische beveiliging (toegangbeheer, cameratoezicht, alarmeringssystemen) is dan ook het ontwerpen en inrichten van de fysieke ruimte van groot belang in het veiliger maken van de woon- en werkplek. Kennis dragen van een aantal belangrijke CPTED uitgangspunten kan je als docent Gevaarsbeheersing helpen in het nog beter adviseren van je klant op het gebied van sociale veiligheid.

Over de blogger


Rob van den Biggelaar, 50 jaar, is werkzaam als zelfstandig adviseur en trainer op het gebied van sociale veiligheid, arbeid en gezondheid en management development. In de periode 2003 – 2006 reisde hij verschillende keren naar de VS om daar te worden opgeleid in CPTED. Vervolgens ontwikkelde hij samen met een collega adviseur de eerste CPTED opleiding in Nederland. Vanuit deze achtergrond wordt hij met regelmaat gevraagd te adviseren over sociaal veilig ontwerpen, inrichten en beheren van de fysieke ruimte.


Websites: 

zaterdag 11 april 2015

Je verder ontwikkelen als trainer

Alleen als je je af en toe bijschoolt kun je je werk goed blijven uitvoeren en dat geldt zeker ook voor onze sector – er zijn alleen al de laatste vijf jaar enorm veel nieuwe inzichten opgedaan. Niet voor niets stelt ook Stichting Register Gevaarsbeheersing de eis je bij te scholen.

In dit blog geef ik in een aantal stappen aan hoe te komen tot een goede keus voor bijscholing. Ik laat in dit blog het aanbod van zowel de Stichting Register Docent Gevaarsbeheersing als dat van de Stichting Kenniskring Weerbaarheid buiten beschouwing aangezien dit aanbod vaak al bekend zal zijn en niet voor iedereen toegankelijk is.

Stap 1: Verdieping of verbreding?


Verdieping of verbreding? 

 Met andere woorden: wil je meer vaardigheden en inzicht in je eigen vak of wil je je verbreden om ook andere diensten aan te kunnen bieden? 

Verdieping vind je in de masterclasses en opleidingen die er zijn op ons gebied, zoals de opleidingen Docent Gevaarsbeheersing, de post-hbo Opleiding van het Instituut voor Social Work van de Hogeschool Utrecht en de masterclasses. Een andere manier van verdieping in je werkveld is de deelname aan intervisie supervisie of coaching. Door je te verdiepen word je beter in wat je al doet.

Verbreding zorgt er voor dat je je dienstenportfolio kunt uitbreiden. Denk aan collega’s die eerder uitsluitend weerbaarheid aan kinderen gaven en zich na een gedegen bijscholing nu ook richten op pestpreventie.

Stap 2: Opleiding, training of cursus?


‘De volgende stap is het bepalen van de investering in tijd en geld die je wilt doen. De naam van een scholing geeft vaak een eerste indicatie van de te verwachten investering. Onder een cursus wordt een kortdurende lesperiode verstaan die over het algemeen een (leer-)onderwerp behandelt. In een training werk je aan de vergroting van vaardigheden. Een opleiding is meestal een scholing die langer duurt en bestaat uit verschillende modules en blokken. Een masterclass of workshop zijn meestal een- of tweedaagse scholingen die een verdiepend onderwerp behandelen.


Stap 3: Kwaliteit bepalen: erkenningen, accreditaties, registers.


Bekend is CEDEO. CEDEO geeft erkenningen aan grote instellingen met een minimale omzet en onderzoekt met name de klanttevredenheid. Het grote nadeel daarvan is dat veel cursisten tevreden zijn als de catering goed is en als ze de scholing met succes afronden. Dit betekent dat een hoge score bij CEDEO niet alles zegt. Immers: een scholingsaanbod dat hoge eisen aan de deelnemers stelt, kan moeilijk hoog scoren op klanttevredenheid. Wanneer een deelnemer immers een herkansing voor een opleidingsonderdeel moet doen, zal deze de opleiding vaak niet hoog waarderen.

Een erkenning dat wel iets zegt over de inhoudelijke kwaliteit van een scholing is de erkenning van CPION.

Wanneer een scholing CPION-erkenning heeft, ben je gegarandeerd van een bepaalde onderwijskundige kwaliteit. CPION erkent echter alleen scholingen met een minimale contacttijd van 100 uur en het verkrijgen van deze erkenning is kostbaar in tijd en geld – reden waarom voor veel opleidingen deze erkenning niet wordt aangevraagd.

Dan zijn er natuurlijk de verschillende (honderden…) beroepsverenigingen. Een beroepsvereniging bekijkt of een bepaald aanbod voldoet om lid te worden van de vereniging of als een toegevoegde waarde heeft voor de deskundigheidsbevordering van de leden. Het is dus een inhoudelijk oordeel dat vaak niets zegt over de onderwijskundige kwaliteit van een scholing. Bekijk de website van de betreffende beroepsvereniging om te bekijken of hun oordeel voor jou van waarde is.

De scholingsregisters van de verschillende beroepsgroepen zijn vaak in opdracht van de branche of de overheid in het leven geroepen en stellen naast inhoudelijke ook onderwijskundige eisen. Bekend zijn de BAMMW, Register Jongerenwerkers, Register leraar en het FCB. De verschillende registers zijn overigens niet allemaal even makkelijk toegankelijk.

Stap 4 Kwaliteit bepalen: onderwijskundige kwaliteit


Uit de beschrijving van een scholing is het vaak mogelijk een beeld te krijgen van de kwaliteit van de scholing:

  • In het algemeen geldt: hoe minder instroomeisen, des te breder de opleiding. Een MBO-instroomeis betekent dat het gaat om een traject waarin de deelnemers op uitvoerend niveau geschoold worden. Bij een HBO-instroomeis wordt ook overstijgend en reflecterend gewerkt. 
  • In het algemeen geldt: hoe specifieker het resultaat van een scholing beschreven is (‘wat kun je na afronding’), des te gerichter de opleiding is vormgegeven. 
  • Bekijk vooraf de wijze van toetsing en beoordeling. In het algemeen geldt dat een scholing zonder toetsing minder waarde heeft dan een scholing met toetsing. Voor opleidingen geldt, dat er sprake moet zijn van verschillende toetsen die door verschillende mensen beoordeeld worden. 

Aanvullend kun je telefonisch informatie opvragen. Een duidelijk antwoord op vragen over toetsing, instroom- en doorstroomeisen, studiemateriaal zoals literatuur en studiehandleidingen geeft een indicatie voor een hogere kwaliteit.

Stap 5: Kwaliteit bepalen: betrokken opleiders


De kwaliteit van een opleiding wordt voor een belangrijk deel bepaald door de betrokken opleiders. Een LinkedIn profiel is snel opgezocht om een goed beeld te krijgen van de bij de scholing betrokken opleiders.

Een goede opleiding, dus een traject dat wat langer duurt, heeft meerdere betrokken opleiders met ieder een eigen profiel, maar is er tegelijkertijd één hoofdopleider - een centrale contactpersoon die de lijn in het gehele traject bewaakt. Masterclasses hebben vaak één of meerdere belangrijke sprekers van naam – van hen krijg je vaak een standaardverhaal dat wel heel inspirerend kan zijn. Tussen een ‘parade van goeroes’ zoals je aantreft in veel masterclasses en een gehele opleiding zitten vele variaties.

Stap 6: Referenties


Een stap die vaak vergeten wordt, maar die veel teleurstellingen kan voorkomen, is het opvragen van referenties. Een vraag in een update in Social Media ‘wie heeft er ervaringen met opleidingsinstituut XXXX?” is snel gesteld, maar

de meeste scholingsaanbieders zullen zeker ook bereid zijn je in contact te brengen met oud-studenten. Minder betrouwbaar zijn de referenties op internet, zoals bijvoorbeeld op Springer.

Helaas is dit allemaal geen garantie voor succes. Instituten kunnen in financieel zwaar weer komen of nieuwe leiding krijgen waardoor de kwaliteit van de scholingen verandert.

In dit kader… Sluit ik af met zelf een aantal aanbevelingen te doen voor verdieping. Het zijn instituten waar ik goede verhalen over heb gehoord, hoewel ook hier helaas geldt: geen garantie voor succes.

De website van de School voor Coaching is het bekijken waard. Veel collega’s bij de Hogeschool Utrecht volgen scholingen bij Phoenix Opleidingen. En dan tot slot natuurlijk ‘onze’ eigen vier daagse Trans Actionele Analyse van het Centrum voor Social Work van de Hogeschool Utrecht – naar volle tevredenheid gevolgd door een groot aantal weerbaarheids- en agressietrainers.


Over de blogger


drs Berendineke Steenbergen

Berendineke studeerde Sociale Wetenschappen en combineert een baan als manager, tegenwoordig bij de Hogeschool Utrecht, met het geven van weerbaarheidstrainingen en het ontwikkelen van train de trainers concepten. Zij doet dat sinds eind jaren ’90. Ze is sinds 2001 als opdrachtgever of ontwikkelaar bij alle landelijke opleidingen tot weerbaarheidstrainer als opdrachtgever of ontwikkelaar betrokken geweest en is initiatiefnemer van de post-hbo opleiding tot weerbaarheidstrainer van het Centrum voor Social Work van de Hogeschool Utrecht. Daarnaast was zij voorzitter van de Beroepsvereniging Docenten Weerbaarheid en Zelfverdediging. Tegenwoordig is ze vooral actief als methodiekontwikkelaar van psychofysieke weerbaarheidstrainingen en geeft ze masterclasses voor trainers die zich verder willen bekwamen in het geven van weerbaarheidstrainingen. Voor de opleiding Docent Gevaarsbeheersing is zij gastdocent en examinator..

Zij mag dus met recht een expert op het gebied van weerbaarheid genoemd worden.

Berendineke is actief op Twitter (@BerendinekeS) 
LinkedIn profiel: Berendineke Steenbergen
Op de website www.skidbladnir.nl staan de komende masterclasses aangekondigd.

maandag 16 maart 2015

60 Beats per minute; de Krijger

Ritme


Alles gaat met een bepaald ritme. Het draaien van de aarde om de zon, de seizoenen, eb en vloed, zonsopkomst en zonsondergang, geboren worden en doodgaan. Maar ook onze hartslag, onze ademhaling, het rondpompen van het bloed in onze bloedvaten, het samentrekken en ontspannen van onze spieren en de interactie met anderen.

Wij mensen hebben van nature een bepaald ritme.
Ons hartritme ligt in rust rond zestig slagen per minuut. Ons lijf is erop gebouwd, om in geval van nood een versnelling te kunnen maken, teneinde te kunnen vechten of vluchten. Stresshormonen komen vrij, ons hart- en ademhalingsritme worden drastisch versneld, kleine bloedvaten vernauwen zich, het spijsverteringssysteem gaat op stand-by en we zijn alert; klaar om te overleven.

Dit stamt nog uit de tijd dat wij niet bovenaan de voedselketen stonden.

Nu worden wij niet meer gegeten en is de bedreiging teruggebracht naar veelal gekaderde risico’s, die we vervolgens met een verzekering afdekken.

Daarnaast zitten wij veel in het hoofd. We denken en beredeneren. Wegen af en maken cognitieve keuzes. We ontwikkelen ons vooral talig en het lijf hangt er vaak maar wat bij.

Zou het feit dat er niet meer op ons gejaagd wordt een reden kunnen zijn dat sommige mensen de randen van onze onderlinge afspraken opzoeken en er zelfs overheen gaan?
Zou de oerdrift in ons in opstand komen tegen de cognitieve en talige dwangbuis?

Zou het ontbreken van een fysieke uitdaging en zelfs bedreiging de oorzaak zijn van het jachtige bestaan dat wij samen creëren? Zou dat de reden kunnen zijn voor de voorkeur die jongeren hebben voor opzwepende muziek en ritmes die de zestig beats per minute ver overstijgen?

Wij mensen proberen tijd te vangen om structuur en houvast te vinden.
De zonsopkomst en ondergang was niet meer genoeg om onze dagen te ordenen.
Vandaar de klok. Met zestig minuten in een uur. Met zestig seconden in een minuut.

Een seconde duurt één tel; Eenentwintig, tweeëntwintig, drieëntwintig, vierentwintig ……..
Op zich niets mis mee. Dit past prima bij een rustig hartritme.

Eén, twee, drie, vier is wat wij er in de praktijk van maken. We jagen de tijd op.
We jagen elkaar op, terwijl we zuchten onder de druk die we elkaar hiermee opleggen.

De Krijger


Wat heeft bovenstaande nu met de krijger te maken?

Met Egel en HedgeHog leer ik mensen een krijger zijn. Mijns inziens is een krijger iemand die onder andere zowel zijn basale kracht als rust heeft gevonden en in staat is beide competenties gedoseerd en gecontroleerd in te zetten in de interactie met anderen.

Het ontdekken van je kracht en het inzetten daarvan zal ik in een volgend blog beschrijven. Nu sta ik vooral stil bij de rust. Hoe behoud je de rust en daarmee de controle?

Ik ben van mening, dat 60 Beats per minute een effectieve aanvliegroute is, om mensen bewust te maken van het basisritme van een mens. Door deze methode toe te passen, krijg en behoud je controle over jezelf en daarmee over de situatie.
Bij spanning, emotie en stress stijgt onze ademhaling en onze hartslag.
Door op dat moment bewust de keuze te maken om je ritme te controleren, heb je invloed op je lijf en daarmee op het effect voor jezelf en je omgeving.

Dit vergroot je awareness, je kracht, je durf, je inschattingsvermogen en veerkracht, je overzicht en eventueel overwicht, je intuïtie, je zelfbeeld en zelfvertrouwen. Tegelijkertijd vergroot het ook je empatisch vermogen en het lef om open te staan voor anderen.

Ik merk dat, door deze fysieke insteek, mensen sneller bij hun intrinsieke motivatoren komen en deze leren beheersen. Daardoor beklijft het en is het in alle situaties toepasbaar. Situaties en omstandigheden zijn steeds verschillend. De gemene deler ben jij en daar heb je invloed op.

Wat zou er gebeuren als we onze huidige, vooral talige en cognitieve ontwikkeling, meer aanvullen met het fysieke? Als we ons onderwijssysteem aanpassen, zodat onze kinderen en jongeren meer naar hun lijf leren luisteren. Als de woorden, die maar 10% van onze communicatie uitmaken, niet meer het belangrijkste zijn, maar ook in lichaamstaal en gebruik van de stem wordt lesgegeven.

Zou een pestprotocol dan nog nodig zijn op scholen?
Zouden we elkaar blijven opjagen zoals we dat nu vaak doen?
Zouden minder mensen een burnout krijgen?
Zouden er minder jongeren uit de bocht vliegen in het voortgezet onderwijs?
Zou er minder agressie zijn in het openbaar vervoer?

Een krijger staat stevig, heeft controle, pakt regie, maakt keuzes en gaat de interactie aan, waarbij hij de ander ruimte geeft. Iedereen is in basis een krijger. Wat mij betreft gaan we dat weer gebruiken.

Over de blogger


Jürgen van Gorkum is eigenaar van Egel en HedgeHog, psychofysiek trainer en coach op het terrein van assertiviteit, weerbaarheid tot en met gevaarsbeheersing en werkzaam voor Politie, Defensie, Onderwijs, Zorg en 2 bureaus.

Website: Egel
Website: Hedgehog 
Linkedinprofiel: Jürgen

zaterdag 14 februari 2015

Vijf tips van een Samoerai over weerbaarheid

Bron: dekoele.nl 
Samoerais bestaan allang niet meer, toch leeft hun gedachtegang en levenswijze (Bushido) nog steeds voort in veel japanners en hun bedrijfsleven. In 2003 zat ik in een hoge snelheidstrein vanuit Kyoto naar Tokyo. Tegenover mij zat een zakenman een boek te lezen. Ik herken niet veel japanse kaligrafie, maar deze tekens ken ik maar al te goed. De gehele kaft was beschildert met de drie karakters bu, shi en do.

Als fervent vechtsporter was ik benieuwd hoe deze samoerais zo’n legende konden worden.
Na het lezen van het boek “Bushido, the way of the samurai” (Tanaka, 2001) en een aantal soortgelijke boeken, werd mij duidelijk dat deze mensen niet alleen ruwe krijgers waren. Ik stond verbaasd van de inzichten die zij in die tijd al hadden en hoe makkelijk deze te vertalen zijn naar hedendaags gebruik. Sterker nog, de hedendaagse sportpsychologie komt tot dezelfde conclusies als de bij mij bekende oosterse wijsheden.

Hier probeer ik vijf tips van de Samoerai Tsunetomo Yamamoto (1659 – 1719) te vertalen naar de hedendaagse weerbaarheid. De soms onconventionele citaten zijn passend in die tijdsgeest, cultuur en het beroep (Krijger). Alle in het Engels geschreven citaten komen uit het eerder benoemde boek (Tanaka, 2001).


Tip 1: Uitstraling


“It is rude to yawn in the faces of other people. If by chance you begin to yawn, stroke your forehead and then your yawn should stop”.

De Samoerai ging er al vanuit dat je uitstraling te beïnvloeden is.

Dit is natuurlijk maar een heel klein voorbeeld, maar het laat duidelijk zien dat je invloed kunt hebben op je eigen uitstraling. Een juiste uitstraling is één van de belangrijkste wapens die je als mens hebt. Dit “wapen” gebruiken we in de weerbaarheid en gevaarsbeheersing vaak. Dieren maken hier ook gebruik van, maar vaker als instinctieve of zelfs onbewuste reactie op een gebeurtenis. Als mens is je uitstraling per situatie veel bewuster te kiezen. Voorbeelden hiervan zijn de welbekende “stare-down” voor een kick-boks wedstrijd, of de “Haka” van het Nieuw-Zeelands rugbyteam.

“The way you look is literally the expression of your own dignity”.


Tip 2: “Mind set” (Lesson from the heavy rain:)


“As long as you accept that you will get wet, you won’t suffer from being wet”.

Als je bent voorbereid op tegenslagen, dan heb je veel minder last ervan en kun je makkelijker je doel bereiken.
Je gedachten beïnvloeden je zelfvertrouwen, je doorzettingsvermogen, je focus, je bewegingen en je gevoel (Rozendaal, 2013). Een ander citaat versterkt deze mening en geeft aan dat de verkeerde “mind set” de kans op mislukking vergroot:

“Seven out of ten things that you don’t feel like doing will end up as failures”

Volgens Rozendaal (2013) worden je gevoelens niet bepaald door de gebeurtenis, maar door het gesprek dat je met jezelf voert over die gebeurtenis.

Eigenlijk beschrijf ik hiermee een dilemma; De meeste cursisten van een gevaarsbeheersing- of weerbaarheidsles zijn geen geboren vechters. Het is daarom noodzakelijk deze cursisten, ieder op zijn/haar eigen manier, tot op zekere hoogte gemotiveerd te krijgen gevechtshandelingen te doen. De eerste stap hebben zij al gezet door naar jouw cursus te komen. 

De docent/trainer staat voor de taak samen met zijn/haar cursisten de persoonlijke motivatie te vinden waarin de cursist geweld wilt/durft te gebruiken. De cursist zal op zijn/haar beurt deze motivatie willen kunnen oproepen en hierin trainen. 

Tip 3: Begeleiding/coaching


“If they contract cowardice while young, the cowardice will last the whole life”.

Dit citaat komt uit een paragraaf over de opvoeding van Samoerai kinderen. Volgens de samoerai Yamamoto moet je kinderen van kleins af aan zien te inspireren moedig te zijn. Als ouder moet je ze vooral niet bang maken, zelfs niet bij wijze van grap (Tanaka, 2001).

Als docent/trainer heb ik wel eens de fout gemaakt cursisten te wijzen op hun beperkingen.

Aan het einde van de trainingscyclus kreeg ik dan ook terecht de feedback dat de cursisten zelf wel konden uitmaken waar hun grenzen liggen. Ze kwamen bij mij om de mogelijkheden te bekijken, niet de onmogelijkheden.
Uit onderzoek blijkt dat mensen zich gedragen naar het beeld wat zij van zichzelf hebben (Schuijers, 2013). In plaats van de deelnemers zelfvertrouwen te geven, verminderde ik het onbewust.

Yamamoto verteld dat zijn broer op vijf jarige leeftijd van zijn vader leerde hoe hij honden moest onthoofden. Op vijftien jarige leeftijd leerde zijn broer criminelen onthoofden (Tanaka, 2001). Daarna was hij zover dat hij ook in staat was andere krijgers te onthoofden.
Hieruit kun je afleiden dat mensen voorbereid moeten worden op hun taak, van makkelijk naar moeilijk/ingrijpend, zodat ze uiteindelijk opgewassen zijn tegen hun taak.

Trainen doe je niet door voorzichtig te doen met je deelnemers, maar door ze op het juiste moment te confronteren met een spanningsboog die ze op dat moment aan kunnen. “Leren doe je immers buiten je comfortzone” (Schuijers, 2013).
De kunst is ervoor te zorgen dat de spanningsboog niet te hoog is. Als deze te hoog is, zal het prestatieniveau dalen. Dit gegeven is vastgelegd in de wet van Yerkes-Dodson die de relatie tussen stressniveau en prestatie weergeeft (Schuijers, 2013).


Bron: les-nuits-masquees

Tip 4: Feedback


“If you make him feel thirsty, he will want to drink”.

Deze tip geldt voor zowel de cursist als de docent/trainer, tijdens de lessen, maar ook tijdens gevaarsbeheersing-/ weerbaarheid situaties. Je moet er dus voor zorgen dat iemand feedback wilt ontvangen. Belangrijk daarbij is de juiste sfeer, het juiste moment en de juiste intonatie. Dezelfde feedback of kritiek kan de situatie laten escaleren of juist de-escaleren. Het gaat hierbij niet alleen om de juiste manier van vertellen, maar ook om de juiste gemoedstoestand.

“How can you reform others if you disgrace them?”


Tip 5: Mentale Kracht


“I know nothing about how to win over others. I only know the way to win over myself”.

Deze tip is de kapstok waaraan de meeste andere tips zijn op te hangen. Degene die een situatie overwint is niet per definitie de fysiek sterkere. Het draait grotendeels om controle over jezelf en de situatie.

“To win one’s self is to overcome the body with the mind”.

Degene die zichzelf het beste onder controle kan houden in een gevecht of gevaarlijke situatie heeft het minste last van stressfactoren. Door angst en stressreacties is het moeilijker het “corticale brein” te raadplegen. Het corticale brein is verantwoordelijk voor taal en denken (Servan-Schreiber, 2012)


Het is als docent/trainer de uitdaging om je cursisten te overtuigen van hun eigen kracht en ze voldoende handvaten te geven zichzelf te coachen/trainen in deze kracht. De hier geciteerde (sport)psychologen Rozendaal, Schuiers en Servan-Schreiber raden alle drie aan om te trainen op een rustige, gelijkmatige buikademhaling en deze ademhaling te visualiseren voor een nog beter resultaat.

“Making important decisions; consider as you breathe seven times”


De docent


Tijdens de begeleiding van mentale training merk je dat het nog best lastig is om consequent te blijven. Iedere docent heeft zelf ook zijn gedachten en die zijn niet altijd consistent met de methode die je kiest. Door zelf eerst te oefenen in de methode, bereik je de methode ook makkelijker tijdens je trainingen.
Je ziet de verbanden duidelijker en betrapt jezelf wanneer je de neiging hebt een andere afslag te nemen.

Bronnen:


Rozendaal, E. (2013). Sportgek. Utrecht: Tirion Uitgevers.

Schuijers, R. (2013). Als het erop aankomt... Deventer: ...daM uitgeverij.

Servan-Schreiber, D. (2012). Uw brein als medicijn. Utrecht/Antwerpen: Kosmos uitgevers.

Tanaka, M. (2001). Bushido, the way of the samurai. New York: Square One Publishers.



Over de blogger:



Joost Verbrugge is in 1998 afgestudeerd aan het MDGOsb (CIOS) te Sittard als judoleraar B en jiu-jitsuleraar A.Aansluitend is hij als aanhoudings- en zelfverdedigingsinstructeur bij de Koninklijke Marechaussee gaan werken en ontwikkelen. In 2003 heeft hij de overstap naar de politieregio’s Gelderland-zuid en Gelderland-midden gemaakt om te werken als Integrale beroepsvaardigheden docent (IBT). In deze functie was hij taakaccenthouder AE/VAG en politieopleiding. In 2004 werd hij jiu-jitsu leraar B. In 2008 maakte hij de overstap als docent gevaarsbeheersing naar de MBO school voor politiekunde te Apeldoorn. In 2013 studeerde hij af als HBO opleidingskundige (Bachelor of education) waar hij geïnteresseerd raakte in het gebruik van sociale media. Bij SRDG faciliteert hij “online learning” activiteiten.

Twitteraccounts: @VerbruggeJoost en @AtemisportJoost

Linkedinprofiel: Joost Verbrugge
Website: atemisport.nl

zaterdag 3 januari 2015

Wil je het niet verder vertellen?

Je weet dat een leerling je volledig vertrouwt wanneer hij of zij je een geheim vertelt en met een ernstig probleem zit.
Als docent weerbaarheid en gevaarbeheersing moet je goed weten wat de wegen zijn die jij moet bewandelen om de juiste signalering en doorverwijzing te bieden.

Als judoleraar zag ik brandwonden op de arm van één van mijn leerlingen en vroeg haar hoe dat kwam. Samantha vertelde me dat haar vader een sigarettenpeuk op haar arm had uitgedrukt. Ze verzocht me het hier met niemand over te hebben.
Wat doe je in zo’n situatie?


Ze liet, op mijn verzoek, na de judoles de brandwonden op haar arm schoorvoetend nog eens duidelijk zien en vertelde wat er was gebeurd met haar arm.
De tranen stonden in haar ogen. Ook vertelde ze dat haar thuissituatie verre van stabiel was. Vader en moeder lagen in een scheiding. Ze was te laat thuis gekomen en daarom had haar vader dit als straf gedaan.

Ze vroeg mij om het er met niemand over te hebben, want als haar moeder het te horen zou krijgen, zouden de problemen alleen nog maar groter worden. 
Ik, judoleraar met nog niet zoveel ervaring, zag in haar ogen dat ze eigenlijk om hulp vroeg. Ik heb geen geheimhouding beloofd, want daarmee zou ik mij daarna verantwoordelijk kunnen gaan voelen voor het voortbestaan van de situatie.
Toch had ik een dubbel gevoel. Samantha vroeg om geheimhouding en ik vond dat ik deze ernstige mishandeling aan de kaak moest stellen. Ook kon ik niet begrijpen dat een vader zijn dochter dit zou aandoen.

Je hebt als judoleraar een vorm van beroepsgeheim, maar ook een zorgplicht. Ik moest mijn verantwoording nemen. 
De ouders (de vader in deze situatie) inlichten was geen optie. De ouders zouden het waarschijnlijk ontkennen en mogelijk het lidmaatschap van hun dochter van de judovereniging opzeggen. Dit zou ertoe kunnen leiden dat Samantha weer zou gaan zwijgen in de toekomst. 

Zo’n 25 jaar geleden bestond de meldcode voor huiselijk geweld en kindermishandeling voor professionals helaas nog niet, maar ik wist wel van het bestaan van het AMK.
Ik vond het best spannend om naar het AMK te bellen. Ik vertelde het verhaal en ze beloofden mij dat mijn melding zou worden onderzocht. Dit liet ik Samantha ook weten.

Daarna hoorde ik niets meer van het AMK. Dat vond ik jammer.
Ik kan mij heel goed voorstellen dat het onderzoek vertrouwelijk moet plaatsvinden en dat relatieve buitenstaanders niet op de hoogte mogen worden gebracht van de stand van het onderzoek.
Ik zag geen nieuwe verwondingen bij Samantha. Als ik aan haar vroeg hoe het met haar ging, antwoordde ze oppervlakkig dat het wel goed ging. Van een onderzoek van het AMK heeft ze nooit iets gemerkt.

Ik vertrouwde erop dat het onderzoek van het AMK goed zou verlopen en een positief effect voor Samantha zou hebben.
Samantha bleef nog enkele maanden lid van de judovereniging.
Daarna besloot ze te stoppen met judo. Met een zorgelijk gemoed nam ik afscheid van haar.


In die tijd was er een AMK, maar geen meldcode, die er nu
gelukkig wel is. Ook bestaat er nu een Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG).













Meldcode maken volgens basismodel


Een meldcode beschrijft in 5 stappen wat professionals moeten doen bij vermoedens van geweld. Organisaties en zelfstandige beroepsbeoefenaren stellen een eigen meldcode op met daarin in ieder geval deze 5 stappen:



  • Stap 1: In kaart brengen van signalen. 
  • Stap 2: Overleggen met een collega. En eventueel raadplegen van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK), het Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG) of een deskundige op het gebied van letselduiding. 
  • Stap 3: Gesprek met de betrokkene(n). 
  • Stap 4: Wegen van het huiselijk geweld of de kindermishandeling. En bij twijfel altijd het SHG of AMK raadplegen. 
  • Stap 5: Beslissen over zelf hulp organiseren of melden.


Circa 10 jaar later kwam ik als politieagent Samantha weer tegen in de stad. Ze was dak- en thuisloos en flink aan de drugs. Ze zwierf door Eindhoven en zag er verwaarloosd uit. Ze was in gezelschap van een tenminste twintig jaar oudere zwerver. Ze had een vest aan met lange mouwen. Met mijn professioneel oog zag ik dat prostitutie tot de mogelijkheden behoorde. Wat een hopeloze situatie. Waar was het mis gegaan? Ze herkende mij niet eens.
Op het bureau zag ik op haar naam in de computer een lange lijst, een en al ellende.

Wat had ik destijds anders moeten en misschien wel kunnen doen?


Als docent weerbaarheid en gevaarsbeheersing is het van belang om goed in te zien dat wij geen therapeuten zijn. Hier zijn (de meeste van ons) niet voor opgeleid en wij moeten beseffen waar onze verantwoordelijkheid ligt en wat onze rol is. 

Volgens, Intomart, 1997, krijgt 40% van alle Nederlandse mannen en vrouwen ooit in hun leven te maken met huiselijk geweld.
Bij meer dan 10% heeft dit tot lichamelijk letsel geleid. Maar liefst 25% van de Nederlandse bevolking heeft huiselijk geweld ervaren dat zich over een langere periode wekelijks of dagelijks voordeed.

Kortom, huiselijk geweld is één van de grootste problemen in de samenleving. Het is bovendien de vaakst voorkomende vorm van grensoverschrijdend gedrag. Daarom speelt het bij elke doelgroep: vrouwen, mannen, professionals, kinderen, gehandicapten etc.

Onze taak als docent is op een dusdanige wijze te handelen dat dit erkend wordt, zonder therapie te gaan geven.
Maar hoe doe je dat in je lessen?

  • Besef goed welke emoties het onderwerp bij jezelf oproept en probeer daar een evenwicht in te vinden.
    Dus niet alleen het stuk herbeleving, maar ook het oordelen over een situatie zoals: als je geslagen wordt in een relatie dan vertrek je toch gewoon?!
  • Signaleer de signalen van het slachtoffer.Heeft hij of zij veel blauwe plekken? Is hij of zij schrikachtig?Doet hij of zij veel uitspraken zoals: “Ik mag dat niet van mijn man…”. Onthoudt dat het signalen zijn en besef dat dit nooit meteen hoeft te betekenen dat er huiselijk geweld plaatsvindt. 
  • Als de cursist een verhaal vertelt ga er dan op in totdat diegene gekalmeerd is en verwijs dan door. 
  • Zorg ervoor dat je sociale kaart in orde is. 
  • Bespreek de situatie met een collega, docent van de klas of vertrouwenspersoon van de organisatie. Zie je wel de juiste signalen?
  • Bespreek je vermoedens met de cursist of ouders als dit mogelijk is. 
  • Meldt bij de juiste instantie zoals hierboven beschreven.



Over de blogger



Leo Verhoeven is een autoriteit op het gebied van weerbaarheid en het omgaan met agressie. Als officier van dienst bij de politie werkte Leo dagelijks met de organisatorische, juridische en mentale kanten van agressie. Inmiddels verzorgd hij al jaren verschillende trainingen omgaan met agressie voor doelgroepen als BOA’s, handhavers, BIT, BOT, verschillende agressieteams, toezichthouders, medewerkers sociale zaken, docenten, horecaportiers en kwetsbare vrouwengroepen. Hij ontwikkelde mede de A.Z. toets voor de politie Nederland, leidde IBT-docenten voor de Douane, docenten R.T.G.B. en meer dan 150 con-collega’s omgaan met agressie op.
Met twee Europees kampioenschappen jiu-jitsu, een 6e dan in judo en een 6e dan in jiu-jitsu op zijn naam, doceert Leo onder andere aan het C.I.O.S te Sittard en aan de Politieacademie. Zo leidt hij toekomstige docenten op om te werken bij defensie, politie en in de sportsector.
Gebaseerd op zijn jarenlange praktijkervaring richtte Leo ruim 15 jaar geleden bureau Op Eigen Kracht op en schreef hij het boek “Op Eigen Kracht”. Het boek is een leidraad voor weerbaarheid- en zelfverdedigingcursussen voor vrouwen.
Voor het C.I.O.S. ontwikkelde Leo met succes de opleiding instructor Gevaarsbeheersing. Deze erkende en populaire opleiding trekt al jaren cursisten uit binnen -en buitenland.

Website: op eigen kracht

vrijdag 12 december 2014

De docent in z’n kracht

De behoefte aan trainingen in omgaan met agressie en geweld wordt in deze tijd in diverse branches steeds groter. Werkgevers vinden het steeds belangrijker dat hun personeel op een goede manier omgaat met de groter wordende groep agressieve klanten.

Soms vinden de deelnemers de training minder noodzakelijk als hun leiding.

Na een enthousiast gesprek met de opdrachtgever, ben ik gedreven om een mooie training neer te zetten. Dan sta je daar met je voorbereiding en veel goede zin en komen er stuk voor stuk deelnemers binnen die het nut en belang er eigenlijk niet zo van inzien. 

Deze deelnemers hebben het gevoel dat ze “verplicht” naar een cursus moeten en spreken dat ook uit. Vervolgens wordt er gevraagd of het niet te lang duurt en hoe laat we klaar zijn. Gelukkig komen er dan ook nog een paar mensen die willen leren, een verademing. 
De neiging zou er kunnen zijn om me te irriteren aan het gedrag van die niet gemotiveerde cursisten, want voor mij is de training op dat moment het belangrijkste en interessantste. Er is dan nogal een contrast.

Voor mij een bekende situatie. iedereen die IBT docent is geweest of is, weet dat omgaan met minder gemotiveerde deelnemers er ook bij hoort. De neiging is er om te zeggen dat het vervelende persoonlijkheden zijn of zelfs spreken van een “slechte” groep.

Er is voor mij steeds weer de uitdaging om deelnemers te verleiden tot leren.

Daarbij heb ik de overtuiging dat iedereen te motiveren is. Naast flexibel kunnen schakelen in je oefenstof is het eerst belangrijk dat er de motivatie is om te willen leren.


  • Hoe kan ik ze het nut en belang duidelijk maken van mijn onderwerp? 
  • Hoe zorg ik dat ze zin hebben om een oefening te doen?

Door het model van de Galan heb ik gezien dat het belangrijk is om eerst een fundament neer te zetten. namelijk zorgen dat de mensen gemotiveerd zijn om te leren.

Je wilt dat deelnemers de training doen omdat ze zelf vinden dat het belangrijk is (intrinsiek) en niet dat ze het alleen maar doen omdat het opgelegd is. In de didactiek van de Galan wordt dit bereikt door te zorgen dat ze ‘pijn’ en ‘vertrouwen’ voelen.

Pijn is de bewustwording dat wat je doet voor verbetering vatbaar is.

Met name het idee en gevoel dat het nu niet zo handig gaat en je hier “last van hebt” geeft de prikkel om je te willen verbeteren. 

Vertrouwen is van fundamenteel belang. Vertrouwen van de deelnemer in zichzelf, in de trainer en de training maar ook van de trainer in de deelnemer. 
De deelnemers moeten ervan overtuigd zijn dat de training hen gaat helpen om het beter te doen en dat jij het ze kan leren. Als er geen vertrouwen is in de trainer is dat geen beginpunt voor een training en is het eerst belangrijk dat er door de trainer wordt geïnvesteerd op de relatie met groep. 

Als jij als trainer werkelijk vertrouwen uitstraalt in het resultaat dat de deelnemer gaat bereiken, dan zal de deelnemer sneller overtuigd zijn dat dit gaat werken.

• Hoe ga ik de deelnemers pijn laten ervaren en vertrouwen geven in m’n training?

In “ de glijbaan van Galan” is er een keuze uit 3 werkvormen; Confronteren, reflecteren en introduceren. Naarmate deelnemers uit zichzelf minder ‘pijn’ en ‘vertrouwen’ hebben, moet je meer moeite doen om hen te motiveren en moet je hoger op de glijbaan starten.



De glijbaan van de Galan








Confronteren


Als deelnemers nergens last van hebben, moet je zorgen dat ze last krijgen. Dat doe je door hun een situatie uit hun praktijk voor te leggen en hen uit te dagen dit goed aan te pakken. Bijvoorbeeld bij een training in aanhoudingstechnieken de deelnemers een opdracht te geven waarbij ze zonder uitleg zelf een oplossing laten zien. Hierbij zie je als trainer natuurlijk veel dingen die voor verbetering vatbaar zijn en op deze ontstane “pijn” en leervraag kan je dan mooi inspelen.

Bij een training in overvallen kan het zijn dat de deelnemers, na het zien van een video of het horen van de aantallen overvallen per jaar, zich ineens beseffen dat het hun ook zou kunnen gebeuren. Het gevoel wordt helemaal verstrekt als men er achter komt dat er binnen het team nog geen duidelijke afspraken zijn gemaakt betreft dit soort calamiteiten.

Let op: Confronteren mag niet ten koste gaan van de veilige leeromgeving. Er ligt een grens tussen uit de comfort zone gaan en willen leren en verbeteren en in de weerstand gaan. De deelnemer moet er zelf achter komen dat deze nog te leren heeft dat hoeft niet extra door de trainer benadrukt te worden.



Reflecteren


Soms hebben deelnemers wel pijn, maar geen vertrouwen. 
Ze hebben het gevoel dat ze geen invloed hebben op hetgeen wat ze willen aanpakken. 
Het is aan de trainer hierop te differentiëren en uit te gaan van de kwaliteiten van de deelnemer. 

Natuurlijk kunnen ze wel invloed hebben op een situatie, maar dan wel op een andere manier.
Een deelnemer kan het vertrouwen in eigen kunnen verloren hebben door een eerder opgedane ervaring. 

De trainer geeft aan dat iets leren vallen en opstaan betekent en dat het in het verleden blijkbaar nog niet op de juiste manier ging. Bijvoorbeeld tijdens een les controletechnieken geeft een vrouw aan dat ze nooit sterk genoeg is om een man te controleren. Dit moet ook niet haar streven zijn. Zij moet het dan meer hebben van andere technieken en het samenwerken. 

Het is ook belangrijk op te merken dat veranderen met kleine stapjes gaat en dat iedere stap een mijlpaal is in de goede richting. Geduld met jezelf is ook een belangrijk punt.


Introduceren


Als deelnemers al pijn en vertrouwen hebben, hoef je alleen het probleem te benoemen (pijn) en aan te geven wat je hun gaat leren (vertrouwen). 

“ Lastig dat jullie zo veel tegenwerking krijgen van klanten en al helemaal als ze dan ook nog agressief gaan doen. Ik kan me voorstellen dat dit niet hetgeen is waar je voor naar je werk gaat’ “ We gaan vandaag manieren leren om de relatie met de klant goed te houden en om op tijd je grens aan te geven.”

Als de motivatie er is om te leren dan zie je dat aan een oplettende groep en je voelt dat ze er zin in hebben.

De motivatie om te willen leren opent de deur om vervolgens verder in te spelen op ieders manier van leren.

Als er eenmaal het verlangen is om beter te worden en het vertrouwen in eigen kunnen, kan je als trainer zorgen dat iemand boven zichzelf uitstijgt!

Het blijft altijd maatwerk, geen situatie is gelijk en elk mens heeft eigen ‘handvatten”. Dit zorgt ervoor dat ik bevlogen ben met het aanreiken van tools voor positieve gedragsverandering. Iedereen is het waard om zich goed in zijn vel te voelen en om daardoor alle mogelijkheden te hebben om te excelleren.



Bron: 


Didactiek voor trainers, Karin de Galan


Over de blogger:



Remy Nieuwenhuizen, heeft na de opleiding tot Judo en Jiu jitsu leraar, gewerkt als IBT instructeur bij de Koninklijke Marechaussee.
Bij de KMAR heeft hij aan veel afdelingen en eenheden van de Nederlandse Krijgsmacht lesgeven in aanhoudings,- en zelfverdedigingstechnieken. 
Hij heeft zich inmiddels ontwikkeld tot leraar lichamelijke oefening 1e graad, NLP trainer en docent Gevaarsbeheersing. In 2012 startte hij het bedrijf Weerbaar Nederland, waar hij met veel plezier en succes trainingen geeft in o.a. omgaan met agressie en geweld. Hiernaast is hij nu werkzaam als docent orde en handhaving bij het ROC ID college.

www.weerbaarnederland.nl

Linkedin profiel Remy Nieuwenhuizen




Het bestuur van SRDG en alle bloggers wensen u fijne feestdagen toe! 



Het volgende blog plaatsen we halverwege januari.